A  B
 C  D
 E  F
 G  H
 I  J
 K  L
 M  N
 O  P
PA
PAN
PE
PER
PI
PIN
PJ
PL
PO
POO
PR
 Q  R
 S  T
 U  V
 W  X
 Y  Z

 

pod(de)rët

zn (e), mv: pod(de)rëtte - verklw: pod(de)rëtsje (e)

1. Portret, foto, schilderij.

Meniëjr De Nayer aa e schooë podderet in zene gank ange van zen ijge. = Mijnheer De Nayer had een mooi zelfportret hangen in de inkomhal.

Een iëjl podrëttegallerie. = Een portrettengalerij.

 

2. Verbale afschildering van iemand, relaas over wat iemand doet of gedaan heeft.

Ik kënde da mèns ni, mââ toen eïj ze die[j] eur podderët geschildert, en naa weet'ek er alles van. = Ik kende die vrouw niet, maar toen heeft zij haar zodanig nauwkeurig beschreven, dat ik alles van haar lijk te weten.

'k Zal aa podrët ës mââke! = Ik zal de mensen eens wat over jou vertellen.

 

Zie ook: portrët.

 

pod(de)rëttentrëkker

zn (ne), mv: pod(de)rëttentrëkkers - verklw: pod(de)rëttentrëkkerke (e)

1. Fotograaf, portretfotograaf, iemand die foto's maakt. Vooral als het over opnames van personen gaat.

Tenostemeünt doet ons klaan eur grooëte kommunne. De podrëttentrëkker eïj schooën beelekes gemokt, die da z'âân de famille èn âân eur vrindsjes kan oïjtdiëjle. = Volgende maand viert onze dochter haar plechtige communie. De fotograaf heeft mooie herinneringsprentjes gemaakt, die ze aan familie en vrienden kan geven.

 

poef

zn, (de), mv: - - verklw: -

1. Krediet, uitstel van betaling.

M'ëmme ne nieven teevee gekocht, mââ 't ës wël oep de poef. = We hebben een nieuwe TV-toestel gekocht, met uitstel van betaling (op krediet).

 

zn, (de/ne),mv: poefe - verklw: poefke

2. Groot rond zitkussen.

Z'eïj ne leïjre poef in heur pleüts stâân, veür eur voete[n] oep te lëgge. = Ze heeft een leren poef in het salon, om haar voeten op te leggen.

 


 

poefe

ww, verv: poef - poefte - gepoeft

1. Poffen. Op een hete ijzeren plaat iets gaar maken.

Kastënne poefe = kastanjes poffen op de plaat van de kachel of in een poffertjespan.

 

2. Iets kopen zonder het onmiddellijk te betalen, met een bepaalde vorm van krediet.

'k Zal moete poefe want k' ëm giëj gëld bij. = Ik zal je schuldig moeten blijven want ik heb geen geld bij.

 

 

poeffeling

zn (een), mv: poeffelinge - verklw: poeffelingske (e)

1. Rammeling, pak slaag.

Ik weet nemiëj wa da'k ik më[j] aa moet beginne! Naa ëdde vandââg al een uur in den oek gestâân oemda ge nooët ni wilt leüstere. Èn naa stëkte wëral van alles oïjt da ni deugt! Moet ek aa misschien een goej poeffeling geeve, veu da g'et verstââ? = Ik weet echt niet meer wat ik met jou moet aanvangen! Je hebt vandaag al een uur in de hoek gestaan omdat je nooit wil luisteren. Nu doe je weer maar eens dingen die eigenlijk niet kunnen! Moet ik je misschien een flinke rammeling geven, voor dat je het begrijpt?

 

 

poejer

zn (e), mv: poejers - verklw: poejerke (e)

1. Meelachtig product, tot gruis gemalen of uiteengevallen vaste stof. [>Nl. poeier]

Soems, as z'oep den Ammonjak van alles lââte vliege, leïj iëjl de buurt vol më zooë fijn poejer, da ge mââ më moejte wëg krègt. = Soms, als men op de Ammoniakfabriek een ventiel openzet, zie je overal een fijn stof liggen, dat je maar met de grootste moeite kan verwijderen.

Naa nog wa poejer oep mene neus èn wa roezj oep men kââke, èn dèn zèn ek geriëjd zënne! = Nu nog wat (cosmetisch) poeder aanbrengen, en rouge voor blos op de wangen, en dan ben ik klaar, hoor!

 

zn (een), mv: poejers - verklw: poejerke (e)

2. Geneesmiddel in tabletvorm, afgepaste hoeveelheid van een fijngemaakt geneesmiddel.

Mene kop slââgt oopen èn toe van de koppijn! 'k Zal agaa een poejer of twiëj pakke, èn oope da't oover gââ. = Ik heb barstende hoofdpijn! Ik neem gauw een tweetal poeders in, en dan maar hopen dat de pijn weggaat.

 

 

poejerdooës

zn (ee), mv: poejerdooëze - verklw: poejerdeüske (e)

1. Letterlijk: poederdoos, doos met cosmetisch poeder dat op het aangezicht wordt aangebracht om het minder te laten glanzen.

Ëdde mijn poejerdooës ni zien ligge? Sebiet stââ mij lief veu de deur èn 'k zèn nog ni kleïjr... = Heb je mijn poederdoos nergens gezien? Seffens staat mijn vriend voor de deur en ben ik nog niet klaar...

 

2. Figuurlijk: vrouw die zich graag en overmatig opmaakt.

A'k die poejerdooës zien verbijkomme, moet ek altij lache. Ik kan er ni[j] âân doen, mââ dèn zë'k teegen ons moe altij:"Die[j] eure vènt ës zeeker ne schilder!" = Als ik die overmatige opgemaakte vrouw langs zie komen, begin ik altijd te lachen. Ik kan het niet voorkomen, om elke keer weer tegen mijn moeder te zeggen:"Die vrouw haar echtgenoot is waarschijnlijk kunstschilder!"

 

 

poembak

zn (ne), mv: poembakke - verklw: poembakske (e)

1. Pompsteen, gootsteen.

Me'ne poembak ës gebèste. = Mijn gootsteen is gebarsten (vroeger waren de gootstenen vaak in gebakken aardewerk).

 

poembakvisser

zn (ne), mv: poembakvissers - verklw: poembakvisserke (e).

1. Visser die haast nooit beet heeft, die haast nooit met een vangst naar huis komt.
Sëch Zjan, eïjd aave poembakvisser e zââterdag nog iet boovegeült? = Zeg Joanna, heeft jouw "slijkvisser" nog iets aan de haak geslagen?

 

poemp

zn (een), mv: poempe - verklw: poempeke (e)

1. Pomp, zowel een mechanische pomp die bijv. dient om water uit te regenput te halen, als een elektrische pomp.

'k Ëm een poemp oep mene reïjgenput gezët. = Ik heb een pomp geplaatst om regenwater uit de put te halen.

Poempe[n] of me verzoïjpe! = Pompen of we zinken!

 

poempoïjs

zn (`t), mv: poempoïjze - verklw: poempeüske ('t)

1. Pomphuis, lokaal waar de pomp staat.

Vruuger stont de mënse[n] eule keuken miëjstal in't poempoïjs. = Vroeger richtten de mensen hun keuken vaak in het lokaal waar ze water konden oppompen.

 

 

poep

zn (een), mv: poepe - verklw: poepeke (e)

1. Pop, speelpop voor een kind.

Gââ gij mââ wa më aa poepe speele. = Ga jij maar wat met de poppen spelen.

Kënde gij 't verschil tusse de poepe van den Bazaar èn die van den Inovasjôôn? Dèn kënde gij ooëk ni veel van poepe, zëlle! = Weet jij het verschil tussen de (etalage-)poppen van Grand Bazar en die van Innovation? Dan weet je niet veel van poppen af, hoor!

 

2. Mooi en jong meisje (meestal als verkleinwoord).

E fèrrem poepeke! = Een mooi wulps meisje.

Da moet wël plizant zijn veü ne liëjreïjr oem veu zooë'n klas knappe joenge poepekes te stâân. = Het is toch aangenaam voor een leraar als hij les mag geven aan een klas mooie jonge meiden.

 

 

poepe

ww, verv: poep - poepte - gepoept

1. De liefde bedrijven, neuken.

Diëj gââ[d] altij nââ 't stat oem te poepe. = Hij gaat altijd naar de bordelen in de stad.

2. Klinknagels aanbrengen, nagels klinken.

Oep de wèrref van Ooëmes weurre de plââte[n] ââniëjn gepoept. = Op de (scheeps-)werf van Ooms worden metalen platen aan mekaar geniet.

 

poepekop

zn (ne), mv: poepekoppe - verklw: poepekoppeke (e)

1. Letterlijk een poppenhoofd. Niet alleen gebruikt om het kopje van een pop aan te duiden, maar ook wel om het hoofd te beschrijven van een klein, lief meisje.

Van al de poepe die da z'as klaa maske gat eïj, eïj ze de koppekes bijgaave, èn naa staat er in de kas oep den alleen een iëjl kollëkse poepekoppekes. = Ze heeft van alle poppen die ze als kind bezat de kopjes bijgehouden, en die staan nu in de kast op de overloop als verzameling tentoon.

Më[j] eur keïjskrolle èn diëj grooëte strik in eur ââr, ës't persies e poepekoppeke. = Door de pijpenkrullen en een grote strik in haar haar, ziet ze er net uit als een pop / heeft ze net een poppenhoofdje.

 

2. Figuurlijk: iemand die niet al te snugger is, die a.h.w. de hersenen van een pop heeft. Een doetje. [>Nl. poppenkop]

Da's ne poepekop! = Hij weet niet veel! Hij is niet slim! Hij is een beetje achterlijk!

Kan ook worden gebruikt om iemand uit te schelden, en dan betekent het eerder: het is een onnozelaar! Je hoeft met hem niet veel rekening te houden.

 

 

poepenolle

ww, verv: poepenol - poepenolde - gepoepenold

1. Kaartspel, waarbij men met drie kaarten een waarde van 31 punten moet bereiken.

Verleej weïjk ëmme'k gewonne më't poepenolle. = Vorige week heb ik gewonnen bij het kaartspel poepenolle.

 

poepers

zn (de), =mv, verklw: -

1. Schrik, angst.

Më de poepers zitte! = Angstig zijn, schrik hebben.

 

 

poeptang

zn (een), mv: poeptange - verklw: poeptangske (e)

1. Tang om te nieten, gereedschap dat meerbepaald gebruikt wordt om ringen in bijv. tentzeilen aan te brengen, of om rivetten van het merk POP te bevestigen.

Ëdde gij aa poeptang bij? Ik zèn die van mij vergeete. = Heb jij soms een niettang bij? Ik ben de mijne vergeten.

 

poes

zn (een), mv: poeze - verklw: poeske (e)

1. Kat, poes.

Ons buurvraa eïj[d] een poes gekocht. = Onze buurvrouw heeft een kat gekocht.

 

2. Meisje.

Më die poes zaa'k wël ës wille gâân danse. Èn nog miëjr ooëk! = Met dat meisje zou ik wel eens willen dansen. En het mag gerust nog ietsje meer zijn!

 

3. Troetelnaam voor het vrouwelijk geslachtsdeel.

Z'aa zoo¨keüt rokske[n] da'k eur poes kon zien. = Het rokje dat ze droeg was zo kort, dat ik helemaal tussen haar dijen kon zien.

 

 

poetsje / peütsje

zn (e), =verklw, mv: poetsjes / peütsjes

1. Klein poortje, klein deurtje in een tussenwand of in een hek.

A't slècht weer ës, dèn lâât ek onzen ont agaa âân 't poetsje van de stal boïjte - mââ zëllef blijv'ek binne stâân, zënne. = Als het slecht weer is, laat ik de hond uit langs het poortje in de stal - maar zelf blijf ik wel binnen staan, hoor.

 

2. Jicht in de voeten, vaak zeer pijnlijke stofwisselingsziekte die wordt veroorzaakt door afzetting van urinezure zouten in de gewrichten en aan de pezen. [>Nl. schertsende vorm van podagra] Podagra = voetangel, klem, jichtige voetverlamming, soort van jicht die zich openbaart door een hevige pijn in de voet.

Me zèn e zââterdag nââ't bal van den beürreger gewëst, mââr onze Swa kost ni danse omdat em last aa van't peütsje. = Vorige zaterdag gingen we naar het bal van de burgemeester, maar mijn echtgenoot François kon niet dansen omdat hij last had van jicht in de voeten.

 

poezeminneke

zn (e), =verklw, mv: poezeminnekes

1. Kindertaal voor een kat, meestal voor een jong en klein katje dat er donzig en zacht uitziet en waardoor een kind het diertje graag wil knuffelen.

M'ëmme van de buure e klaa katteke gekreege. Ge zod ës moete zien oe verzichtig da[d] ons Mèrieke më da poezeminneke spëlt, së! = We hebben van de buren een klein katje gekregen. Je zou eens moeten zien hoe voorzichtig Marietje met het kleine poesje speelt!

 

 

poezje

zn (ne), mv: poezjes - verklw: poezjeke (e)

1. Emmertje dat op een schip wordt gebruikt.

Schëpt mââ wa wââter më aa poezjeke. = Schep maar een emmertje water.

 

 

pol

zn (ne), mv: polle - verklw: polleke

1. Hand, wordt vooral gebruikt als men tegen kleine kinderen spreekt.

Stëkt aa pollekes mââ[r] in aa wante, dèn ëdde giëjne kaa. = Steek je handjes maar in je wanten, dan heb je geen kou.

Ge meegt aa twiëj polle kusse da g'eur ët. = Je mag van geluk spreken dat je haar hebt.

 

polder

zn (ne- / e-), mv: polders - verklw: polderke

1. Kleine tussenzolder of kamertje dat vaak de keuken met de echte zolder verbond. Werd meestal gebruikt om dingen op te slaan die men regelmatig nodig had.

Zët diëj zak arjoïjne mââr oep 't polderke, dèn kan ek ze pakke gelèk az ek ze nooëdeg ëm = zet die zak met uien maar op de (tussen)zolder, zodat ik er uien uit kan halen naargelang de behoeft.

 

polderkeütse

zn (de), =mv

1. Iets onaangenaams; wordt enkel gebruikt in de uitdrukking:

Dââ krij'k ik naa de polderkeütse van! = Dat vind ik heel onaangenaam, daar word ik zenuwachtig van of boos om.

 

polis

zn (de/ne), mv: polisse - verklw: poliske (e)

1. Politieagent.

Gelèk a gij altij de puntsjes oep d'ie kunt zëtte èn da[d] ooëk altij âân iederiëjn leüt zien, moette gij lââter mââ polis weurre. = Omdat jij altijd de puntjes op de i wil zetten en iedereen de les spellen, kan je later best politieagent worden.

Diëj polis ës goe begonne! Zenen iëjsten dag was zen boekske më bonne al oep oem tien uure, èn da zèn z'in 't deurrep ni gewooën! = Die politieagent heeft een goede start gemaakt! Op zijn eerste dag in functie, had hij om tien uur al alle verkeersbons uitgeschreven die hij had meegekregen, en dat zijn de bewoners van de gemeente niet gewoon!

 

zn (de), mv: -

2. Politiekorps.

De polis van Willebroek zit âân den achterkant van 't gemiëjntenoïjs, in de Pastorijstrâât. = De politiediensten van de gemeente Willebroek hebben hun kantoren aan de achterzijde van het gemeentehuis, in de Pastorijstraat.

Ik vin da mââ normââl da g'een boet krègt van de polis as ge deu't rooët licht rèt! = Ik vind het maar heel gepast dat je beboet wordt door de politie als je door het rode licht rijdt.

't Ës èrreg da'k'et moet zëgge, mââ 'k vin da de polis strènger zaa moete zijn en veul miëjr mènse[n] oep den bon zaa moete zwiere. Da's d'iëjnegste manier da de mènse trug zelle liëjre oem ooëk më[j] ander mènse reïjkening t'aave. = Ik vind het erg om zeggen, maar volgens mij zou de politie strenger moeten optreden en vaker boetes uitschrijven. Dat is waarschijnlijk de enige manier om de mensen opnieuw te leren dat ze met hun medemens rekening moeten houden.

 

 

polleïjper / polleïjpel

zn (ne), mv: polleïjpers / polleïjpels - verklw: polleïjperke / polleïjpelke (e)

1. Grote keukenlepel met vrij lange steel voor het roeren of dooreenstampen van spijzen, soeplepel. Ook gebruikt om vloeibare vla (pap) uit te scheppen. De hoeveelheid die in een polleïjper gaat, is vaak voldoende om een diep bord in één keer te vullen.

Moete nog ne polleïjper soep ëmme? = Wil je nog een schep soep?

 

2. Ook figuurlijk gebruikt om de aandacht te trekken op grote handen.

Diëj zen anne zèn nog zjeüst giëjn koolschuppe, mââ toch zeeker polleïjpels! = Zijn handen zijn nog niet zo groot als kolenscheppen, maar toch minstens even groot als soeplepels.

 

 

pollepooëtere

ww, verv: pollepooëter - pollepooëterde - gepollepooëterd

1. Al dan niet opzettelijk anderen aanraken, iemand betasten, zijn "handen niet kunnen thuishouden".

Me gâân vaddenââvet nââr e fiëjsje, èn naa oop ek da diëj van mij ni derèkt begint më âân de vraave te pollepooëtere. = Vanavond gaan we naar een feestje, en ik hoop maar dat mijn echtgenoot niet onmiddellijk de vrouwtjes begint te betasten.

 

pollepooëtereïjr

zn (ne), mv: pollepooëtereïjrs - verklw: pollepooëterèrreke (e)

1. Man die het niet kan laten om vrouwen te betasten.

Komt ge e zââterdag nââ't bal? Mââ leüt aave pollepooëtereïjr mââ toïjs, zënne. = Kom je zaterdag naar het bal? Maar laat je handtastelijke (echtegenoot / vriend) liever thuis.

 

pontekoek

zn (ne), mv: pontekoeke - verklw: pontekoekske (e)

1. Peperkoek. [>Nl. pontekoek of pondkoek = goedkope soort stroopkoek die per pond werd verkocht]

Ze zëgge toch da pontekoek goed ës oem nââ t'eüske te gâân? = Men beweert dat het eten van peperkoek goed is als men problemen heeft met de stoelgang.

 

 

 

Laatste wijziging 30-05-2013 - Toevoeging
28-06-2008 - Toevoegen afbeeldingen
10-05-2008 - Toevoegen afbeeldingen
24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl