A  B
 C  D
 E  F
 G  H
 I  J
 K  L
 M  N
 O  P
 Q  R
 S  T
 U  V
VA
VE
VER
VERL
VES
VI
VO
VR
 W  X
 Y  Z

verâârt

volt. deelw.

1. Schraal geworden, dun geworden, verdroogd. Wordt meestal gezegd met betrekking tot de huid. [>Nl. verharen, =gewestelijk]

Men lippe zèn iëjlemââ verâârt, èn naa doen ek er altij kakkejoobooter âân. = Mijn lippen zijn droog en nu verzorg ik ze door er cacaoboter aan te smeren.

 

verassereere

ww, verv: verassereer - verassereerde - verassereert

1. Verzekerd, gedekt door een verzekeringscontract. [>Nl. verassureren = contaminatie van verzekeren en assureren]

Mijnen ottoo ës verassereert teege pèèrtotal. = Mijn auto is verzekerd met een total loss contract.

Ge meegt na ni vergeete nââr aa asseranse te lââte weete, da ge die nief meubele gekocht ët. Anders zèdde ni verassereert as er iet gebeert! = Vergeet niet om contact op te nemen met je verzekeringsagent, om hem te laten weten dat je nieuwe meubelen hebt gekocht. Als hij er niets van weet, ben je niet verzekerd bij ongevallen!

 

verbastereere

ww, verv: verbastereer - verbastereerde - verbastereerd

1. Verbasteren, niet meer zuiver van ras houden. [>Nl. verbasterd]

Die[j] ëmme ne verbastereerden ont. = Ze hebben een bastaardhond.

 

verbavvereerd

volt. deelw.

1. Verbaasd, met stomheid geslagen, sprakeloos, ontzet. [>Nl. verbouwereerd]

Toen a ze de schiëjven toore van Pieza zag, was z'iëjl verbavvereerd. = Toen ze de scheve toren van Pisa zag, was ze sprakeloos.

 

 

verblèstere

onpers. ww, verv: verblèster - verblèsterde - verblèstert

1. Licht verbranden of kneuzen, verschroeien, verwonden met tekenen van eerstegraadsverbranding.

'k Ëm më menen èrrem teege de stoof gestoempt èn naa ës em iëjlemââ verblèstert. = Ik stootte met mijn arm tegen de kachel, en nu ziet-ie helemaal rood.

 

verboog

uitdrukking

1. Bij het knikkeren is het door deze regel niet toegelaten om in een boogje over een in de weg liggende knikker heen te spelen. Men moet dus "vlak over het terrein" rond de knikker spelen.

 

verbrotte

ww, verv: verbrot - verbrotte - verbrot

1. Verbrodden, om zeep helpen, stuk maken, de pret bederven, verpesten.

't Fiëjsje was goed oep dreef, mââ diëj zatlap eïjge't iëjlemââ verbrot. = Het feestje kwam goed op gang maar door die dronkaard werd de sfeer helemaal bedorven.

 

 

verdëstreweere

ww, verv: verddëstreweer - verdëstreweerde - verdëstreweerd

1. Vernietigen, stuk maken, onbruikbaar maken, met veel te weinig zorg behandelen. Waarschijnlijk een vervlaamste afleiding van het Franse "détruire".

Ik kooëp vër a giëjn duur speelgoed nemiëj, want ge doe ni anders as 't verdèstreweere! = Ik koop je geen duur speelgoed meer, want je maakt het toch allemaal stuk!

Aa'k geweete da ge menen aaven ottoo zooë zot verdèstreweere, dèn aa'k em liever âân imant anders gegeeve! = Had ik geweten dat je voor mijn vorige auto zo weinig zorg zou dragen, dan had ik hem beter aan iemand anders kunnen geven!

 

verdoen

ww, verv: verdoen - verdee - verdâân

1. Bewegen, van plaats veranderen, verplaatsen.

Verdoe de mat naa ës më mij. = Help me even om het tapijt te verplaatsen.

 

2. Zelfmoord plegen.

Die slooër eïj[d] eur van èrremoej verdâân. = Omdat die arme vrouw geen uitkomst meer zag, heeft ze zelfmoord gepleegd.

 

verëksplikeere

ww, verv: verëksplikeer - verëksplikeerde - verëksplikeerd

1. Uitleggen, een verklaring geven, ophelderen, uiteenzetten. Waarschijnlijke een vervlaamste afleiding van het Franse "expliquer".

Naa moete mij ës verëksplikeere oe da ge da deürreke van die kas ët gekreege? Dad ing dââ naa al jââre goe vast âân zen èngsels, èn gij komt dââr iëjne kiëj më aa pooëten âân èn 't leïjd oep de grond! = Kan je mij eens uitleggen hoe je die kastdeur hebt stukgemaakt? Ze hing nu al zoveel jaren stevig in de scharnieren, en jij komt één keer met je handen aan het deurtje en het breekt los!

 

verèrremoejd

bijv nw, geen tvgl.

1. Tot armoede vervallen, armer geworden, verarmd, haveloos, zieliger, armoedig.

Die mènsen ëmme veel teegeslag gat, èn naa zèn z'iëjlemââ verèrremoejd. = Dat gezin heeft veel tegenslag gehad, waardoor ze helemaal verarmd zijn.

 

 

 

verfroemele

ww, verv: verfroemel - verfroemelde - verfroemeld

1. Verfrommelen, verkreuken, ineendrukken.

A's ge veel papiere moet wëgroeje, dèn kunde ze beïjter ni verfroemele, mââ gewooën in e pak oepiëjn lëgge. = Als je veel (vellen) papier moet wegwerpen, dan kan je ze beter niet ineendrukken, maar gewoon in een stapel op mekaar leggen.

Oemda'k te lank in den trijn aa moete zitte, was men broek iëjlemââ verfroemeld. =  Omdat ik te lang in de trein had gezeten, was mijn broek helemaal gekreukt.

 

Zie ook: verroempeld

 

vergiet

zn (e/ne), mv: vergiete - verklw: vergitsje (e)

1. Zeef.

Ëdde gij nââ giëjne vergiet vë men petatte[n] af te giete? = Heb je een zeef om het kookwater van de aardappelen af te gieten.

 

Zie ook: tëmst

 

 

vèr(re)kele

ww, verv: vèr(re)kel - vè(re)kelde - gevèr(re)keld

1. Woelen, op handen en voeten rondkruipen, zich bewegen als een varken.

In pleüts van braaf in een oekske më zen ottookes te speele, moet diëj klaane[n] altijd ligge vèrrekele tusse de voete van de mènse. = In plaats van rustig in een hoekje met de mini-autootjes te spelen, moet dat jongetje altijd tussen de voeten van het bezoek kruipen.

 

verkët

zn (e), mv: verkëtte - verklw: verkëtteke (e)

1. Vork om te eten. [>Fr. fourchette]

Eete më mës èn verkët. = Met mes en vork eten.

'k Vin de schoïjf më mëssen èn verkëtte ni! = Ik vind de lade met het bestek niet!

 

 

verkët / verkeüt

zn (`t), mv: -

1. Tekort, gemis, ontbreken van iets.

'k Zit in verkët van geld. = Ik heb een tekort aan geld, ik heb onvoldoende cash.

 

verkeüs / verkës

zn (`t), mv: -

1. Werd geroepen bij het kinderspel, als men de baan niet mocht proper vegen of geen hindernissen mocht verwijderen.

 

Zie ook: keüs

 

 

verkip

uitdrukking

1. Bij het knikkeren geldt dit als een verbod om de hand los van de ondergrond te houden om beter te kunnen richten bij het wegschieten van de knikker.

 

verknie

uitdrukking

1. Verbod bij het knikkeren om - als men gehurkt zit - de knie als steunpunt te gebruiken als men een knikker wil wegschieten.

 

verkrokkele

ww, verv: verkrokkel - verkrokkelde - verkrokkeld

1. Kreuken, kreuken maken, vouwen maken, verfomfaaien, uit vorm brengen, door kreuken bederven, stuk maken. [>Nl. verkreukelen]

Zodde ni beïjter in aa bëd gâân liggen? Sebiet ës de spraa iëjlemââ verkrokkeld. = Zou je niet beter in bed liggen (in plaats van erbovenop). Seffens is de bedsprei helemaal gekreukt.

Zen broek was iëjlemââ verkrokkeld as em van de buroo toïjskwam. 'k Zal ze sebiet mââ oeppèsse. = Zijn broek was helemaal gekreukt toen hij van kantoor terugkwam. Ik zal ze later vandaag persen.

Verkrokkelt da papirreke mââ, èn smèt et dèn mââr in de voïjlbak. = Verfrommel dat papiertje maar, en werp het dan in de papiermand.

 

 

Laatste wijziging 21-07-2008 - Toevoegen afbeeldingen
10-05-2008 - Toevoegen afbeeldingen
24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl